De grote pinguïnkolonie is in de Antarctische zomer soms volledig ingesneeuwd, en dan kan men
merken hoe sommige dieren sneeuw eten of smeltwater opvangen om te drinken. Die sneeuw smelt echter snel en de dieren staan dan op barre rotsen.
Het ijs van de gletsjers in de omgeving is zo hard dat ze het niet kunnen breken met hun snavel. Soms regent het wel, maar dit water is
zo vervuild door hun uitwerpselen dat ze daarvan niet kunnen drinken.
En in zee hebben enkel toegang tot zout water.
De mens scheidt zout uit via de
nieren. Door een ingewikkeld systeem van bloedvaatjes wordt aan uit het bloed
gefilterde vloeistof zout onttrokken of bijgevoegd.
De menselijke natuur is echter niet in staat om meer dan 2,6 % aan zoutgehalte aan de urine toe te voegen en via de nieren uit
te scheiden. Dit verklaart waarom wij geen zeewater, dat 3,5% zout bevat kunnen drinken. Om 1 liter zeewater te drinken zouden we nl.
1,35 l urine moeten uitscheiden om overtollig zout kwijt te raken en dus 0,35 l water verliezen.
Ook de
nieren van vogels zijn zo opgebouwd. Maar omdat vele
zeevogelsoorten geen of weinig toegang
tot zoetwater hebben moet er dus een andere mogelijkheid zijn. Hiertoe ontwikkelden ze in de loop der evolutie
zoutklieren, een paar klieren speciaal voor de zoutafscheiding.
Deze
zoutklieren bevinden zich bij zeevogels in de kop, boven de ogen, en zijn verbonden met de neusholte.
Met behulp hiervan wordt het zout, dat via water en ook via de voeding wordt opgenomen, terug afgevoerd.
De klare vloeistof die door de klieren wordt geproduceerd verlaat het lichaam via de neusholten en drupt af van de spits van de snavel.
De zoutklieren zijn zo in staat om uit 1 liter zeewater nog 0,3 liter zoet water te winnen. Behalve
wanneer ze hijgen om warmte af te voeren, zijn pinguïns heel spaarzaam met water.
Ze
zweten niet en scheiden enkel
urinezuur, een witte pasta-achtige water-arme en aldus
geconcentreerd afvalprodukt uit.
Ze plassen niet zoals zoogdieren, omdat dit pure waterverspilling zou zijn voor hen.