Sitemap | Zoeken | Contact  | English - Engels  

  • Pygoscelis
  • Adéliepinguïn
  • Kinbandpinguïn
  • Ezelspinguïn
-
Ezelspinguïns
© Elizabeth Burtt
De Pygoscelis soorten bewegen zich in het water regelmatig voort via dolfijn-springen: dit wil zeggen dat pinguïns onderwater zwemmen met een snelheid van ongeveer 12 km per uur en dan om de 30 à 50 m springen ze uit het water en vliegen met gespreide vleugels ongeveer een halve seconde door de lucht alvorens terug in het water te duiken. Die korte tijd in de lucht gebruiken ze om adem te halen. Bij de andere soorten betekent deze zwemstijl eerder dat ze in gevaar zijn.

- De Pygoscelis soorten worden ook wel eens borstelstaart pinguïns genoemd, omdat hun staart heel stijve veren heeft en uitsteekt zoals bij een borstel.

- De 3 soorten maken allemaal een nest van stenen, omdat dit het enige materiaal is dat men in hun omgeving vind.

- Twee soorten (kinband en adèlie) worden beschouwd als trekvogels, omdat ze tijdens de winter wegtrekken van de kolonie en maandenlang op zee verblijven. Enkel de ezelspinguïns blijven meestal (afhankelijk van de broedplaats) dichtbij hun kolonie en gedragen zich meer als standvogels.

- Deze 3 soorten horen bij de pinguïns in de koude streken, d.w.z. dat ze leven in polaire en/of subpolaire oceanen.

Adéliepinguïn - Pygoscelis adeliae

Adéliepinguïn
Specifieke kenmerken:    geluid/stem (mp3)

Adélies zijn het stereotiepe voorbeeld voor een man in smoking. Ze hebben een witte buik en een zwarte rug. Ze hebben ook een heel kenmerkende witte ring rond de ogen die het meest geprononceerd is tijdens de broedperiode. Ze hebben achter op hun kop een aantal iets langere zwarte veren, die ze kunnen oprichten als een soort borsteltje.
Jonge (tiener) dieren kan men herkennen aan hun witte (lichtere) kin en ze hebben nog geen witte ring rond de ogen. Kleine kuikens hebben een uniform donkergrijs verenkleed. Bek is kort (kenmerkend voor vogels die krill eten), roodachtig en zwart.

Grootte en gewicht:

Volwassen adélies zijn ongeveer 73 cm groot.
Het gewicht varieert gedurende het jaar. Mannetjes wegen tussen 4,4 en 5,4 kg; terwijl vrouwtjes iets minder wegen: tussen 3,9 en 4,8 kg.

Naamgeving:
De Adélie-pinguïn werd voor het eerst beschreven door Hombron en Jacquinot in 1841, die de Latijnse naam "Catarrhactes adeliae" gebruikte.
De vogel dankt zijn naam aan een vrouw, die zelf nooit in Antarctica geweest is. Toen een Franse expeditie onder leiding van de kapitein Dumont d'Urville in 1840 de pakijsgrens, die Antarctica omgeeft, bereikten en een eiland zagen, noemden ze het naar hun kapitein. Toen ze kort daarna aan land dan een kleine, dikke pinguïn ontdekte met een zwarte jas en een witte buik (precies een keukenschort), noemden ze die Adélie, naar de vrouw van hun kapitein. Later werd er nog een hele regio op Antarctica naar haar genoemd : Adélieland.

In andere talen:
  • Engels: Adélie penguin
  • Duits: Adéliepinguin
  • Frans: manchot Adélie
  • Spaans: pingüino de Adelia of de ojo blanco
  • Afrikaans: Adéliepikkewyne
  • Portugees: Pinguim-de-adélia
Broedplaatsen:
Adélies broeden op rotsen overal rondom het Antarctische continent. De totale broedende populatie bedraagt meer dan 2,5 miljoen paren.

Status: stabiel, niet in gevaar.

Broedgedrag:
broedcyclus adéliepinguïn
Adéliepinguïns bouwen ruwe nesten van stenen. Ze broeden voor het eerst als ze 3 tot 8 jaar oud zijn. De eerste mannetjes komen aan in de kolonie tijdens de eerste helft van oktober, na tientallen (30-100) kilometers wandelen over het pakijs. Ze nestelen dicht bij elkaar tussen rotsen, op hellingen en richels in grote kolonies van soms wel 200duizend vogels. Als ze een geschikte nestplaats gevonden hebben, beginnen ze luid te roepen om een vrouwtje te lokken, met hun bek in de lucht en de vleugels horizontaal uitgestrekt. Reageert een vrouwtje, roepen ze nadien meerdere malen gemeenschappelijk en buigen voor elkaar. Dan volgt de paringsact.
Ze leggen in eind oktober-november (een zes tot tiental dagen na aankomst van het vrouwtje) 2 eieren, die afwisselend door beide ouders worden uitgebroed gedurende 32 tot 34 dagen (in shifts van max 12 dagen).
De kuikens blijven 22 dagen in het nest waar ze afwisselend door 1 ouderdeel bewaakt worden, tot ze naar de crèches verhuizen. Zo'n crèche is niet groot en bestaat meestal uit 10-20 kuikens. De kuikens worden bijna dagelijks gevoed. Ze ruien en gaan in eind januari-begin februari voor het eerst naar zee na 50 à 60 dagen. Intussen is het zomer op Antarctica en het pakijs gebroken, zodat de kuikens niet zo ver moeten lopen. Dikwijls zie je nog kuikens met een restje dons op kop of veren drijvend op een ijsschots of ijsberg, omdat ze al vertrekken voor de ruiperiode volledig voorbij is.
De volwassen dieren trekken na de broedperiode een tiental dagen naar zee om te eten en komen dan midden maart terug voor hun ruiperiode die een 20tal dagen duurt. Begin april ligt de kolonie er volledig verlaten bij tot het volgend seizoen begint in oktober. Vele paren zijn "trouw voor het leven" en komen jaarlijks terug naar hetzelfde nest.

Voedsel:

Adélies eten bijna uitsluitend krill (99 % van hun dieet). Meestal duiken ze daarbij naar dieptes tussen 10 en 40 meter, hoewel hun record veel dieper ligt. Ze jagen overdag wanneer het licht het beste is onderwater. Tijdens de opvoeding van hun kuikens komen ze dagelijks terug aan land. Voor de rest van het jaar blijven ze meerdere dagen op zee en trekken veel verder weg van de kolonie.

Vijanden:
De volwassen dieren worden vooral gejaagd door orca's en zeeluipaarden en dit het meest tijdens de winter. De kuikens worden gestolen en aangevallen door reuzenstormvogels, skua's en andere meeuwen. De ijshoen zal meestal proberen om het eten te stelen tijdens het voeden van het kuiken en ruimt ook de dode dieren op. De laatste jaren overleven vele kuikens niet omdat ijsbergen de weg naar zee voor de volwassen dieren blokkeren en deze dus veel verder moeten trekken op zoek naar voedsel. Door die vertraging sterven kuikens de hongersdood.

Kinband-, keelband- of stormbandpinguïn - Pygoscelis antarctica

Kinbandpinguïn
Specifieke kenmerken:

Kinbandpinguïns zijn vooraan wit met een witte keel en de rug is zwart. Ze zijn duidelijk herkenbaar door de smalle zwarte band over heel de keel-breedte - de fameuze keelband. Ze zijn heel agressief en luidruchtig.
Naast de schlegelpinguïn, die een kuif heeft, is het de enige soort waarbij het gezicht wit is.
Het eerste donskleed van de kuikens is volledig grijs, en tiener-kuikens hebben een grijze rug en een witte buik.

Grootte en gewicht:

Volwassen kinbandpinguïns zijn 70 à 75 cm groot.
Hun gewicht varieert gedurende het jaar, zijnde het grootst vóór het ruien en het laagst bij het grootbrengen van de kuikens.
Typisch gewicht is 3,5 tot 5 kg.

Naamgeving:

Keelband- of stormbandpinguïns zijn in het Nederlands alternatieve namen voor kinbandpinguïns. Volgens een Engelse benaming worden ze soms ook "Steenkrakers" (stonecrackers) genoemd omwille van hun schrille kreten.
Eerst werd door Forster in 1781 de Latijnse naam "Aptenodytes antarctica" gebruikt, maar al spoedig gaf Gray in 1844 de naam Pygoscelis antarctica.

In andere talen:
  • Engels: chinstrap penguin of bearded penguin of stone cracker
  • Duits: Zügelpinguin
  • Frans: manchot à jugulaire
  • Spaans: pingüino de barbijo of pinguin de collar of de cara marcada
  • Afrikaans: Stormbandpikkewyn of Keelstreeppikkewyn
  • Portugees: Pinguim-de-barbicha
Broedplaatsen:

Kinbandpinguïns broeden op sub-Antarctische eilanden en op het Antarctische Peninsula. Ze broeden in zeer grote kolonies. Er is een kolonie op de South Sandwich Islands die meer dan 10.000 vogels omvat.
De totale broedpopulatie wordt op meer dan 7.500.000 paren geschat.
Status: stabiel


Broedgedrag:
broedcyclus kinbandpinguïn
Kinbandpinguïns bouwen ronde "steennesten", ongeveer 40 cm diameter en 15 cm hoog in het centrum. Ze verkiezen hellingen, kliffen en richels op ijsvrije plaatsen. Ze broeden soms samen met andere Pygoscelis soorten, maar dan op een andere hoogte dan de rest.
Kinbandpinguïn
© Elizabeth Burtt
Ze arriveren rond eind september-november in de kolonie om te baltsen. Eenmaal paren gevormd, leggen ze in november-december 2 eieren die beide worden uitgebroed, in "shiften" van 5 à 10 dagen door beide ouders. De eieren komen uit na 33 tot 35 dagen en de jongen blijven nog 20 à 30 dagen in het nest, vooraleer ze naar de crèches gaan. Daar blijven ze nog enkele weken terwijl ze dagelijks gevoed worden.
De jongen ruien en gaan naar zee in eind februari-begin maart na 50 à 60 dagen.
Na de broedperiode trekken de volwassen dieren naar zee om te eten en keren kort daarna terug voor hun ruiperiode (maart-april). In de periode van mei tot september is de kolonie verlaten en zijn de vogels op zee.

Voedsel:

Ze eten voornamelijk krill, aangevuld met ongeveer 5 % vis. Ze jagen overdag op dieptes van 10-40 meter (maximum 100 m) en blijven hierbij dicht bij de kust en kolonie.

Vijanden:
Daar de kinbandpinguïns in dezelfde habitat voorkomen dan de andere Pygoscelis soorten, worden ook hier de volwassen dieren gejaagd door orca's en zeeluipaarden. De kuikens zijn meestal prooi van reuzenstormvogels, skua's en andere meeuwen, terwijl eieren gestolen worden door meeuwen en ijshoenderen.

Ezelspinguïn - Pygoscelis papua

Specifieke kenmerken:    geluid/stem (mp3)

Ezelspinguïns zijn heel gemakkelijk herkenbaar door de brede witte streep die over de top van hun kop loopt. Het is de grootste en meest vredelievende van de Pygoscelis soorten. Ze zijn het meest verbreid en tamelijk schuw. Ze hebben een oranje snavel en de lange, stijve veren van hun staart steken uit als ze lopen.
De kuikens hebben een grijze rug met een witte buik. Twee ondersoorten worden erkend: de P. p. papua en de kleinere P. p. ellsworthi.

Ezelspinguïn
© Julie Robinson
Grootte en gewicht:

Volwassen ezelspinguïns bereiken een grootte van 75 tot 80 cm.
Mannetjes hebben hun maximum gewicht van ongeveer 8 kg vlak voor het ruien, en minimum van 5,5 kg juist voor het paren. Voor vrouwtjes bedraagt dit maximum 7,5 kg voor het ruien, maar hun minimum valt onder de 5 kg wanneer ze hun jongen verzorgen in het nest.

Naamgeving:
Twee ondersoorten worden erkend: de Pygoscelis papua papua en de kleinere Pygoscelis papua ellsworthi.
De ezelspinguïn werd voor het eerst beschreven door Sonnerat in 1776, die sprak van Manchot papou. De ezelspinguïn kreeg deze naam nadat men deze soort in de 18de eeuw schijnbaar (vergissing) had aangetroffen in Papua / Nieuw-Guinea.
Forster gebruikte in 1781 de Latijnse naam "Aptenodytes papua", en de latere naam "Pygoscelis papua" stamt van Wagler in 1832.
Gentoo stamt van een oud woord voor Hindu; de witte band op het hoofd van de ezelspinguïn herinnerde vroegere reizigers blijkbaar aan een tulband.

In andere talen:
  • Engels: gentoo penguin of soms ook Johnny penguin (vroegere zeelui)
  • Duits: Eselspinguin
  • Frans: manchot papou
  • Spaans: pingüino de Pico Rojo of papúa of juanito
  • Afrikaans: Witoorpikkewyn of Eselpikkewyn
  • Portugees: Pinguim-gentoo
Broedplaatsen:
Ezelspinguïns broeden op vele sub-Antarctische eilanden. De voornaamste kolonies zijn op de Falklands, Zuid-Georgia en de Kerguelen eilanden. Kleinere groepen vind men op Macquarie eiland, Heard Islands, South Shetland Islands en het Antarctische Peninsula. De totale broedpopulatie wordt op meer dan 314.000 paren geschat.
Op de kaart beduiden de lichtgele cirkels de broedplaatsen van de ondersoort P. p. papua en de oranje cirkels van de P. p. ellsworthii ondersoort.
Status: gevoelig (kleiner risico), (2008 IUCN Red List of Threatened Species)

Broedgedrag:
broedcyclus ezelspinguïn

Er bestaat een groot tijdsverschil tussen de noordelijke en zuidelijke soorten. De noordelijke soorten beginnen veel vroeger (mei-juni) te broeden, dan de zuidelijk gelegen kolonies (september-oktober) op het Antarctisch schiereiland en de South Shetlands, waar het veel kouder is en langer winter blijft.
Toch zijn de kolonies nooit volledig verlaten omdat ezelspinguïns ook gedurende de winter dichtbij blijven en regelmatig in de kolonie opduiken. De nesten bestaan meestal uit een ruwe, cirkelvormige hoop stenen, en het kan tamelijk groot worden: 20 cm hoog en 25 cm in diameter. (zie ook voortplanting nest)
Ezelspinguïn
© Elizabeth Burtt
Er worden twee eieren gelegd van elk ongeveer 130 gr. Beide ouders wisselen dagelijks af bij het uitbroeden. De kuikens komen uit na 34 à 36 dagen. Het jong blijft ongeveer 30 dagen in het nest, alvorens er kleine crèches gevormd worden. De kuikens ruien tot een "tiener" pluimage en trekken na 80 à 100 dagen naar zee. In de zuidelijke kolonies is dit in februari, bij de noordelijke soorten kan dit al veel vroeger zijn als het broedpaar vroeg in het seizoen begonnen is.
Bij de noordelijke soorten kunnen er dus tijdens het veel langere broedseizoen kuikens van alle leeftijden door elkaar voorkomen, terwijl dit bij de zuidelijke soorten veel meer simultaan verloopt.
broedcyclus ezelspinguïn

Voedsel:

Ezelspinguïns leven bijna uitsluitend van kreeftjes zoals krill, terwijl vis maar ongeveer 15 % uitmaakt van hun dieet. De gemiddelde duikdiepte ligt tussen 40 en 110 meter, met een maximum van 170 meter.
Ze jagen overdag, onder de kust en dichtbij hun nest. Tijdens het broedseizoen jagen ze minder diep en keren veel vaker terug voor het voeden van hun jongen.

Vijanden:
Op zee hebben de zuidelijke soorten vooral te lijden van zeeluipaarden en orca's, terwijl de meer noordelijke soorten ook gejaagd worden door zeeleeuwen.
De kuikens worden gedood door reuzenstormvogels, skua's en meeuwen en op de Falklands ook door caracara's (een grote soort valk). Deze laatsten zullen ook eieren stelen als ze de kans zien.
© Pinguins info  |   2000-2021