Sitemap | Zoeken | Contact  | English - Engels  

  • Aptenodytes
  • Keizerspinguïn
  • Koningspinguïn
- Grootste pinguïns, bestaande uit 2 soorten: de keizerspinguïns en de koningspinguïns. Men kan de twee soorten moeilijk met elkaar verwarren hoewel ze uiterlijk wel op elkaar lijken: beide hebben een gele of oranje vlek op de keel en hals. Keizerspinguins zijn groter en dikker en komen enkel voor op en rond het Antarctische continent terwijl men koningspinguïns veel noordelijker vindt. (zie ook kenmerken)

keizerspinguïn        koningspinguïn


- Deze 2 soorten zijn de enige pinguïns die slechts 1 ei leggen en geen nest bouwen. Ze broeden het ei uit op hun poten. De pinguïns hebben een kale plek op de buik waardoor het ei en later het kuiken warm wordt gehouden onder de met veren bedekte huidplooi. Toch bestaat er veel verschil in het broedgedrag van beide soorten.

- Beide soorten horen bij de pinguïns in de koude streken, d.w.z. dat ze leven in polaire en/of subpolaire oceanen.

- Het zijn trekvogels, omdat de keizerpinguïns in de zuidelijke zomer (Jan-Maart) noordelijker trekken op zoek naar voeding en de koningspinguïns tijdens de lange wintermaanden (mei-aug) naar het zuiden (richting Antarctica) ver van hun kolonie in zee trekken.

Keizerspinguïn - Aptenodytes forsteri

Specifieke kenmerken:    geluid/stem (mp3)

Dit is de grootste soort van de pinguïns. Keizerspinguins komen enkel voor op en rond het Antarctische continent. Ze hebben een open (borst- en keelvlek lopen in elkaar over) lichtgele vlek in de hals. Lange, dunne gebogen snavel. Blauwgrijze rug en zwartblauwe kop. De kuikens zijn zilvergrijs met zwarte kop en wit gezicht.

Grootte en gewicht:

Volwassen keizerspinguïns zijn tot 1,2 m groot.
Tiener-kuikens zijn opvallend kleiner met hun 90 cm à 1 m.
Ze wegen tussen de 30 en 40 kg, sterk variërend naargelang de tijd van het jaar. Mannetjes kunnen tot de helft van hun gewicht verliezen tijdens het uitbroeden van het ei.

keizerspinguïn
© Kevin Schafer
Naamgeving:
De keizerspinguïn werd voor het eerst beschreven na een expeditie van Sir James Clark Ross in 1844.
De keizerspinguïn dankt zijn wetenschappelijke naam (Aptenodytes forsteri) aan de eerste natuuronderzoeker, de Duitser Johann Reinhold Forster, die aan boord van het schip onder leiding van kapitein Cook, Antarctica bereikte in 1770. Tijdens die reis redde hij Cook's leven, toen hij, hoewel er behalve beschuit niets eetbaars meer aan boord was, de van honger en kou verzwakte kapitein verse vleesbouillon voorschotelde. Toen hij echter genezen was, werd de scheepshond vermist. Misschien is dat de reden dat de keizerspinguïn niet ook in de omgangstaal naar zijn ontdekker werd genoemd.

In andere talen:
  • Engels: emperor penguin
  • Duits: Kaiserspinguin
  • Frans: manchot empereur
  • Spaans: pingüino emperador
  • Afrikaans: Keiserpikkewyn
  • Portugees: Pinguim-imperador
Broedplaatsen:
Keizerspinguïns broeden op het vaste ijsvlak op Antarctica, tot meer dan 100 km van de ijsrand.
Eigenlijk zetten ze zelden tot nooit een voet op vasteland. De totale populatie wordt op 170.000 paren geschat. Op de Ross-zee broeden meer dan een vierde van de totale populatie en een kolonie daar kan wel 20-duizend paren omvatten.
Status: stabiel, niet in gevaar.


Broedgedrag:
keizerspinguïn
Keizerspinguïns vertonen een heel uitzonderlijk broedgedrag. Het zijn de enige pinguïns die tijdens de winter broeden. Vooraleer hun broedplaats te bereiken moeten ze in maart-april tientallen kilometers afleggen over het ijs. Dit zeeijs wordt iedere winter omstreeks april opnieuw gevormd en smelt dan in de zuidelijke zomer (dec-jan) terug weg. Daarom moeten ze ver van de ijsrand broeden, dit om te vermijden dat het ijs onder hun poten zou breken vooraleer de kuikens groot genoeg zijn. De meeste kolonies liggen in de luwte van ijsbergen of kliffen. Vrouwtjes leggen in mei één ei en geven het dan direct door aan het mannetje, die het tijdens de Antarctische winter (juni-aug en bij - 70 °C) gedurende ongeveer 64 dagen onder de huidplooi en op hun poten heel alleen uitbroedt. Ter bescherming tegen de kou en ijzige stormwinden staan alle broedende mannetjes van de kolonie in een grote groep dicht op elkaar gepakt. Ze draaien langzaam in een soort spiraal rond, zodat elk op zijn beurt in het centrum van de groep iets kan opwarmen. Tegen de tijd dat het kuiken uitkomt (aug), keren de vrouwtjes terug om hun kuiken te voeden. Duurt dit iets te lang, dan kan het mannetje, ondanks een vasten-periode van 3 maanden, toch een eerste keer een soort melkbrij vanuit de maag opwurgen en aan het jong geven. Dan moeten de enorm vermagerde mannetjes terug naar zee. Is het vrouwtje niet tijdig terug, zal het mannetje het kuiken in de steek laten om zichzelf te redden. Is het vrouwtje wel op tijd terug, dan blijft deze enkele weken (24 dagen) bij het kuiken.
Keizerpinguïn kuikens
© Elizabeth Burtt
Na een 40tal dagen zijn de kuikens bestand tegen de kou en kruipen bijeen in crèches. Nu wordt het kuiken door beide ouders om beurten gevoed. Omdat intussen (lente) het ijs al deels gesmolten is, is de afstand tot de ijsrand veel kleiner en kunnen de ouders veel vlugger over-en-weer. Begin november krijgt het jong zijn tiener-kleed.
Het kuiken verlaat de kolonie in december-januari (begin van de zomer) als het 120 tot 150 dagen oud is. De kuikens wegen nog maar half zoveel dan hun ouders, maar omdat het zomer is, is er voedselrijkdom zodat ze snel bijkomen. Geslachtsrijp zijn ze pas rond 5 à 6 jaar.
De volwassen dieren ruien in februari gedurende 30 dagen, na enige tijd van eten op zee.

Voedsel:

Ze eten verscheidene vissoorten evenals kreeftjes zoals krill e.d.
Ze jagen meestal op een diepte tot 150 m onder het ijs voor kreeftjes en krill en tussen 400 en 450 m voor vis en inktvis gedurende 2 tot 9 minuten, maar het record ligt op 565 m diepte en 18 min onder water.

Vijanden:
Omdat het winter is, hebben eieren en kuikens weinig te lijden van roofvogels. Enkel de reuzenstormvogel waagt zich zover en steelt wel eens een onvoorzichtig kuiken. Het is veel meer de ijzige kou die fataal is voor vele eieren. Tijdens het doorgeven van het ei, mag dit maar enkele seconden het ijs raken, of het is hopeloos bevroren. Ook tijdens de eerste weken bij kleine kuikens kan dit dodelijk zijn. En omdat niet-broedende vogels, of vogels die zelf hun ei of kuiken al kwijt zijn, soms durven proberen om het ei of kuiken van een ander dier te stelen, maar dit dan korte tijd nadien toch in de steek laten, ligt het sterftecijfer hoog.
In het water zijn het vooral de zeeluipaarden en orca's die de volwassen en tiener-vogels belagen en doden.

Koningspinguïn - Aptenodytes patagonicus

Specifieke kenmerken:

Dit is de tweede grootste soort. Ze hebben een veel kleurrijker (meer oranje) gesloten vlek in de hals en één op de wang. Ze hebben een iets langere, dunne gebogen bek dan de keizerspinguïns. Ze hebben een zilvergrijze rug en een zwart-bruine kop. Kuikens kunnen groter worden dan hun ouders, en zijn meestal egaal bruin van kleur, af en toe zijn ze zilvergrijs. Vroegere ontdekkers dachten soms dat de jongen een aparte soort waren.

koningspinguïn
Grootte en gewicht:

Volwassen vogels zijn 90 cm groot.
Beide geslachten wegen 15 à 16 kg bij het begin van de paartijd, maar vrouwtjes verliezen meer gewicht zodat op het einde de mannetjes 13 kg en de vrouwtjes ongeveer 11 kg wegen.

Naamgeving:
Twee ondersoorten kunnen vermeld worden: de A. p. patagonicus van de South Islands en de Falkland eilanden, en de A. p. halli op de Kerguelen, Crozet, Heard, Prins Edward en Macquarie eilanden. Er bestaan beduidende verschillen in de populaties op de verschillende eilanden, omdat ze genetisch zo geïsoleerd leven.
De koningspinguïn werd het eerst beschreven door Pennant in 1768.

In andere talen:
  • Engels: king penguin
  • Duits: Königspinguin
  • Frans: manchot royal
  • Spaans: pingüino rey of pinguin real
  • Afrikaans: Koningpikkewyn
  • Portugees: Pinguim-rei
Broedplaatsen:
Koningspinguïns broeden in grote kolonies op verscheidene sub-Antarctische eilanden. Vermeldenswaard zijn de kolonies op Crozet Island, Prince Edward Island, Kerguelen Island, South Georgia en Macquarie Island. De totale broed-populatie geschat op 1.000.000 paren.
Status: stabiel, niet in gevaar.
Op de kaart zijn de broedplaatsen van de twee ondersoorten gemarkeerd met een verschillende kleur: lichtgeel staat voor A. p. patagonicus en oranje duidt op A. p. halli.

Broedgedrag:
broedcyclus koningspinguïn
Koningspinguïns hebben een unieke broedcyclus. Het neemt 14 tot 16 maanden in beslag om een ei te leggen en een jong groot te brengen. Daarom brengen de meeste paren maximaal twee keer een jong groot in drie jaar tijd. In een kolonie leven kuikens van alle leeftijden naast elkaar. Een koppel dat het eerste jaar in november (begin zomer) een ei heeft gelegd, moet na de volgende winter (mei-aug) in september dit kuiken nog verder grootbrengen. Dit koppel zal pas het volgende jaar (op het einde van het broedseizoen) in februari/maart terug een ei leggen. Met wat geluk is het kuiken voor de winter zwaar genoeg om die te overleven (volwassenen met kleine kuikens komen meer terug) en wordt de volgende zomer gevoed tot het groot genoeg is om het nest te verlaten. Nu is het echter te laat in het zomerseizoen om nog eens opnieuw te beginnen, dus trekken de volwassenen naar zee en beginnen pas het jaar erna opnieuw.
kolonie koningspinguïns
© Elizabeth Burtt
De broedcyclus begint bij het aan land komen van de volwassen vogels om te ruien en dan terug in zee reserves opdoen gedurende 20 dagen. Ze broeden op vlakke stranden of in valleien op korte loopafstand van de zee en in de beschutting van hoge graspollen, als bescherming tegen de wind. De vrouwtjes leggen één ei, dat gedurende 54 dagen afwisselend door beide ouders onder de huidplooi wordt uitgebroed. De kuikens blijven 30 tot 40 dagen bij de ouders tot ze groot genoeg zijn voor de crèches. Zodra dit het geval is, trekken beide ouders naar zee om voedsel voor hun hongerige jong te vergaren. Tijdens de lange winterperiode (mei-aug) krijgen de kuikens in de crèches maar 1 tot driemaal eten. Enkel de sterksten kunnen deze periode dan ook overleven. De kuikens ruien uiteindelijk en trekken naar zee op een leeftijd van 10 tot 13 maanden.
(zie fotos van Koningspinguïn met ei)

Voedsel:
Koningspinguïns eten bijna uitsluitend lantaarnvissen, met raar of zelden een inktvisje of kreeftjes.
Ze blijven regelmatig enkele dagen op zee en duiken overdag naar dieptes tussen 100 en 300 meter, op jacht naar prooi. Ook 's nachts wordt er gejaagd maar dan gaan ze veel minder diep (max. 30 meter). Dit is te wijten aan twee factoren: ten eerste zien ze 's nachts veel minder en bovendien komen de lantaarnvissen dan ook veel dichter aan het wateroppervlak. Vogels die broeden gaan niet ver (1 à 30 km) weg van hun broedplaats, terwijl niet-broedende dieren veel verder weg jagen.

Vijanden:
Koningspinguïns worden op zee regelmatig gejaagd door orca's en zeeluipaarden. De vogels die door een groep zeeleeuwen moeten lopen om naar zee te geraken, worden door deze kolossen soms gewoon platgedrukt tijdens onderlinge gevechten. Ook belagen ze de vogels tijdens hun tocht, van en naar de broedplaats, tussen de golven en het zand. De kuikens en eieren worden gestolen en gedood door reuzenstormvogels, skua's en andere meeuwen. Vooral tijdens de wintermaanden sneuvelen hierdoor heel veel kuikens.
© Pinguins info  |   2000-2021