De
duikdiepte is, evenals de zwemsnelheid hiervoor, ook afhankelijk van soort tot soort, naargelang
de lichaamsgrootte. Zo ligt het diepterekord van een 27 kg zware keizerspinguïn bij 535 m, gemeten door de amerikaanse
onderzoeker Gerry Kooyman in het McMurdostation op Antarctica. Hiervoor moest het dier 15,8 min z'n adem inhouden.
Afrikaanse pinguïns duiken regelmatig tot 30 m diep, en hun diepterekord ligt op 130 m.
De koningspinguïns hebben een maximale duikdiepte van 325 m. Adéliepinguïns brengen het meeste van hun tijd
door op een diepte van 0 tot 40 m, hoewel hun rekord op 240 m ligt, en de dwergpinguïns blijven meestal
boven de 10 m en duiken zelden dieper dan 30 m.
Onderzoekers stelden vast dat de duikdiepte afhankelijk was van het feit of de vogels nog buit zochten of ze al gelokaliseerd hadden.
Pinguïns die op jacht zijn zwemmen meestal enige kilometer dicht onder het wateroppervlak en beginnen dan V-vormig steil
naar beneden en terug te duiken. Zo gaan ze telkens dieper. Komen ze daarbij op de bodem of willen ze een bepaalde diepte
preciezer onderzoeken verandert de V-vorm in een U-vorm. Ze duiken tot een bepaalde diepte, zwemmen even horizontaal verder
en duiken dan terug op. Zodra ze buit hebben gevonden wordt er W-vormig op-en-af gedoken om de buit te kunnen
verslinden.
volgend hoofdstuk: Duikersziekte