Sitemap | Zoeken | Contact  | English - Engels  

  • Megadyptes
  • Geeloogpinguïn

Megadyptes

- Deze genus omvat slechts 1 soort: de geeloogpinguïn.
geeloogpinguïn
© Elizabeth Burtt
Het was de Nieuw-Zeelandse leraar Lancelot Richdale die tussen 1936 en 1954 een langdurige studie heeft gemaakt van deze soort. Hij ringde de vogels en bestudeerde hun broedgedrag, baltsen, levensduur enz....
Deze 18-jarige studie geldt nog steeds als eerste en heel belangrijke pinguïnstudie.

- De groep hoort bij de pinguïns uit de warme streken, d.w.z. dat ze leven in gematigde oceanen.

Geeloogpinguïn - Megadyptes antipodes

Specifieke kenmerken:
Geeloogpinguïn
Men veronderstelt dat geeloogpinguïns uiterlijk het beste op de oorspronkelijke pinguïns lijken. Ze hebben een brede gele band, beginnend aan de bek, lopend rond de ogen en verbredend over de top van hun kop. Hun rug is blauwzwart en de kop bruinachtig met zwartgele wangen en kruin. Ze hebben gele ogen, vandaar ook hun naam. De kuikens hebben een uniform grijs bruin verenkleed en de tieners lijken heel erg op de volwassen dieren, maar hebben nog geen gele band op hun kop. Ze krijgen hun volwassen pluimage pas als ze 1 jaar zijn. Levensduur bedraagt ongeveer 23 jaar.

Naamgeving:
De geeloogpinguïn werd voor het eerst beschreven door Hombron en Jacquinot in 1841 die de Latijnse naam "Catarrhactes antipodes" gebruikte. De Latijnse naam "Megadyptes antipodes" betekent "grote duiker van de antipoden".
De Maorinaam voor de geeloogpinguïn is "Hoiho" of "Tavora" of "Takaraka". In het Nederlands wordt zelden ook de naam "gluuroog- of antipodenpinguïn" gebruikt.

In andere talen:
  • Engels: yellow eyed of Hoiho penguin
  • Duits: Gelbaugenpinguin
  • Frans: manchot antipode
  • Spaans: pingüino de ojo amarillos o ojigualdo
  • Afrikaans: Geeloogpikkewyne
  • Portugees: Pinguim-de-olho-amarelo
Grootte en gewicht:

Geeloogpinguïns zijn ongeveer 55 à 65 cm groot.
Hun gewicht varieert gedurende het jaar, het is het hoogste (7 tot 8 kg) juist voor het ruien en het laagst (5 tot 6 kg) na de ruiperiode. Dit is normaal omdat een pinguïn tijdens de ruiperiode (duurt ongeveer 3 weken) niet in het water kan en dus geen voedsel kan opnemen. Daarom gaat aan het ruien een "eet-periode" vooraf.


Broedplaatsen:
Geeloogpinguïns broeden op de oostkust van het South Island in Nieuw-Zeeland, Stewart Island en op de sub-antarctische eilanden zuidelijk van Nieuw-Zeeland, met name vooral op het Enderby Island in de Auckland eilanden en op Campbell Islands.
De meeste broedplaatsen liggen op privé terrein of in reservaten, zodat men als toerist een gids of vergunning nodig heeft om ze te kunnen zien. De totale broedende populatie wordt op 1500 paren geschat. Door dit kleine aantal worden de vogels door dierenbeschermers heel sterk in de gaten gehouden.

Status: BEDREIGD (2008 IUCN Red List)

Broedgedrag:
Geeloogpinguïn
Nesten worden niet ondergronds gegraven, maar gemaakt in de zachte ondergrond tussen de struiken, vlas of gras met behulp van twijgjes, gras en vegetatie. Ze zijn solitair en schuw en blijven uit elkaars blikveld. Nesten liggen ver van elkaar en ook op het strand komen ze weinig met elkaar in contact.
Het zijn standvogels; d.w.z. dat ze het hele jaar door in de buurt van de nestplaats blijven. Vele paren blijven hun leven samen en zijn ook buiten het broedseizoen bij elkaar. In augustus worden er deels nieuwe paren gevormd bij de oude nestplaats van 1 van beide partners.
geeloogpinguïn
© Elizabeth Burtt
Er worden twee eieren gelegd (september-oktober), die meestal ook beide worden uitgebroed. Broedtijd bedraagt 39 tot 51 dagen, waarbij beide ouders elkaar afwisselen in shifts van 1 à 2 dagen. Na een 20tal dagen wordt het dikkere dons van de eerste weken vervangen door een dunner dons en verkennen de kuikens af en toe de omgeving rond het nest. Tijdens de eerste zes weken na uitkomen, worden de kuikens door één ouderdeel bewaakt, terwijl de andere voedsel verzamelt op zee. Na zes weken gaan beide ouders op voedseljacht, terwijl de kuikens in de directe nabijheid van het nest blijven. Zelden worden crèches gevormd.
Kuikens krijgen hun volwassen veren in midden februari en verlaten het nest eind februari als ze 106 à 108 dagen oud zijn.
Ze zijn geslachtsrijp na 3 à 4 jaar en vormen meestal paren voor het leven.
De volwassen dieren ruien ongeveer 3 weken (in maart) na het uitzwermen van de jongen, nadat ze eerst op krachten zijn gekomen en zich hebben volgegeten.
Tijdens de winter zijn de vogels niet zo schuw ten opzichte van elkaar en komen grotere groepen vogels samen op de kust. Tijdens die periode vinden ook nieuwe partners elkaar.

Voedsel:

Geeloogpinguïns eten voornamelijk kleine (20-300 mm) visjes, aangevuld met pijlinktvisjes. Ze gaan zelden ver weg van de broedplaats en vangen hun buit meestal binnen een straal van 15 km voor de kust.
Hoewel ze tot 50 m diep kunnen duiken, blijven ze tijdens het jagen meestal dicht onder het wateroppervlak.

Vijanden:
In het water worden ze gejaagd door haaien en zeeleeuwen. Ook een zeeluipaard of orca vangt af en toe wel eens een geeloogpinguïn, hoewel dit eerder zelden gebeurt. Op het vasteland hebben ze vooral te lijden van de, door de mens ingevoerde dieren. Katten en honden jagen of verwonden de volwassen dieren en kuikens, terwijl marterachtigen (o.a. fretten, wezels) en ratten vooral de eieren en kleine kuikens bedreigen. Vooral de vogels op het vasteland hebben hiervan te lijden, terwijl op de afgelegen eilanden het meer de commerciële visserij is die hun voedsel inpikt. Ook vernieling van de kustbossen door de mens of door grazend vee heeft bijgedragen aan de drastische vermindering van hun aantal.
© Pinguins info  |   2000-2021