Sitemap | Zoeken | Contact  | English - Engels  

  • Eudyptes
  • Grote kuif
  • Snares kuif
  • Dikbek
  • Rotsspringer
  • Macaroni
  • Schlegel

Eudyptes of kuifpinguïns

Schlegel pinguins
© Elizabeth Burtt
- Dit is de grootste groep pinguïns, bestaande uit 6 soorten. Ze omvatten een derde van alle pinguïnsoorten en zijn allemaal getooid met een gele of goudkleurige kuif.

- De naam "Eudyptes" stamt uit het Grieks en betekent "goede duiker".
In het Frans noemt men deze groep gorfou, wat stamt uit het Skandinavische "goirfulg": de naam die gegeven werd aan de uitgestorven reuzenalk.

- De groep bewoont de meeste eilanden tussen de 37°-ste en de 57°-ste zuidergraad. Ze broeden in grote kolonies van duizenden vogels, waar heel veel lawaai heerst en agressief gedrag veelvuldig voorkomt.

- Deze groep legt ook wel twee eieren, maar, in tegenstelling tot de andere soorten, gebeurt dit met een tussenpauze van een 6-tal dagen en het eerst gelegde ei is beduidend kleiner en wordt bijna nooit uitgebroed. Men vermoedt dat kuifpinguïns te laat stoppen met het maken van hun nest en het eerste ei daardoor gewoon eruit wordt gegooid. Zodra dit is gebeurd, verliezen ze alle interesse ervoor. Pas bij het tweede ei beginnen ze echt te broeden.

- Ze maken, door gebrek aan materiaal, maar een heel rudimentair nest onder kliffen of tussen rotsen, of onder vegetatie.

- In Nieuw-Zeeland broeden sommige soorten onder de bomen in het regenwoud en kan men ze soms zelfs in die bomen zien zitten.

- Na het broedseizoen ruien de kuifpinguïns en trekken weg van hun broedplaatsen, dus kan men hen beschouwen als trekvogels.

- De soorten in de warme streken (gematigde en tropische oceanen) zijn de grote kuif-, de Snareskuif- en Fjordland- of dikbekpinguïns.
De andere drie groepen (schlegel- en macaronipinguïns en rotsspringers) behoren tot de pinguïns uit de koude streken (polaire en subpolaire oceanen), maar ze leven meer aan de rand van Antarctica en staan dus niet bloot aan de extreme kou ervan, zodat hun vetlaag minder dik is en hun verenkleed dunner dan bijvoorbeeld die van de keizerspinguïns.

Grote kuifpinguïn (Erect-crested) - Eudyptes sclateri

Specifieke kenmerken:
Op het land zijn grote kuifpinguïns goed herkenbaar, omdat ze de enige zijn die hun kuif rechtop kunnen steken. Op zee kan men ze heel moeilijk onderscheiden van de Snares kuif- en fjordland- of dikbekpinguïns.
Toch bestaat er een klein verschil, want bij de grote kuifpinguïn begint de kuif aan de hoek (opening) van de bek, terwijl bij de twee andere soorten deze iets hoger begint: namelijk aan de basis van de bovenste plaat van de bek.
Kuikens hebben een grijs-bruine rug en witte buik.


Grootte en gewicht:

Ze zijn één van de grootste kuifsoorten en meten ongeveer 57 cm.
Hun gewicht varieert gedurende het jaar met ongeveer 1 kg. Typisch gewicht, voor het ruien, is ongeveer 6 kg.

Naamgeving:
De grote kuifpinguïn werd voor het eerst beschreven door Buller in 1888.


In andere talen:
  • Engels: erect-crested penguin of sclater's penguin
  • Duits: Kronenpinguin of Sclaterpinguin
  • Frans: gorfou huppé of gorfou de Sclater
  • Spaans: pingüino Crestado o de Sclater o de las antípodas
  • Afrikaans: Grootkuifpikkewyn of Kronenpinguin of Sclater-Pinguin
Broedplaatsen:
Grote kuifpinguïns broeden in grote kolonies op de rotskusten van de sub-Antarctische eilanden ten zuiden van Nieuw-Zeeland, met name vooral op Antipodes Islands en Bounty Islands.
De broedpopulatie is niet goed geweten, maar wordt geschat op 164.000 paren


Status: BEDREIGD met populatie tendens sterk dalend, 2008 IUCN Red List

Broedgedrag:
Grote kuifpinguïn
Ze maken een heel eenvoudig nest van enkele stenen en modder. Er bestaat veel competitie rond de nestplaatsen in de rotsklippen en holen en er wordt dan ook vaak gevochten.
De mannetjes komen begin september naar hun oude nest terug, en worden twee weken later door de vrouwtjes gevolgd.
grote kuifpinguïn
© Dave Houston
Er worden in oktober twee eieren gelegd, waarvan alleen het tweede, veel grotere echt wordt uitgebroed gedurende 35 dagen. De kolonies kunnen gedeeld worden met rotsspringers en albatrossen.
Zodra de kuikens te groot zijn om plaats te vinden tussen de poten van de volwassen dieren, verzamelen ze in een crèche. De kuikens vliegen uit in eind januari-februari als ze circa 70 dagen oud zijn en de ouderen gaan dan voor een maand naar zee om te eten vooraleer zij ruien. Aansluitend (maart-april) trekken ze om te overwinteren naar zee en komen pas terug bij het begin van een volgend broedseizoen.

Voedsel:

Er is maar weinig bekend over hun dieet, maar men vermoedt dat ze meestal inktvisjes en krill eten. Ze blijven hiervoor dicht onder het wateroppervlak en kunnen wel honderd kilometer afleggen op zoek naar hun voedsel.

Vijanden:
Omdat er maar weinig ingevoerde dieren zijn in de buurt van hun broedplaatsen, worden de eieren en kuikens meestal alleen bedreigd door reuzenstormvogels en skua's en meeuwen. De volwassen vogels worden op zee gejaagd door pelsrobben en zeeleeuwen.

Snares kuifpinguïns (Snares) - Eudyptes robustus

Specifieke kenmerken:
Snares kuifpinguïns hebben een "zwavelachtig gele" kuif die vertrekt opzij aan de basis van de bovenste plaat van de bek, over het oog tot achter op de kop waar ze afhangt.
De beide geslachten trekken heel erg op elkaar, maar de mannetjes zijn iets groter met een zwaardere bek. Hun ogen zijn rood, maar niet zo helder als bij de rotsspringer.
Jonge vogels hebben een bleke kin en korte kuif.
Ze kunnen vooral op zee gemakkelijk verward worden met de fjordland- of dikbekpinguïn, maar die heeft kenmerkend witte strepen op de wang. De Snares heeft zoals de grote kuif ook een (kale) witroze streep rond de bek, maar deze ontbreekt dan weer bij de fjordlandpinguïn. (zie ook kenmerken)

Snares kuifpinguïn
© Elizabeth Burtt
Grootte en gewicht:

Snareskuifpinguïns zijn ongeveer 47 cm groot.
Ze wegen 3 tot 4 kg, met schommelingen van meer dan 1 kg gedurende het jaar.

Naamgeving:
In 1953 werd voor het eerst de Snares-kuifpinguïn vernoemd.

In andere talen:
  • Engels: Snares penguin
  • Duits: Snares-Insel Pinguin of Snares-Dickschnabelpinguin
  • Frans: gorfou des Iles Snares
  • Spaans: pingüino de Snares
  • Afrikaans: Snareskuifpikkewyn of Snare-eilandpikkewyn
  • Portugees: Pinguim-das-snares
Broedplaatsen:
Snares kuifpinguïns broeden enkel op het kleine (341 ha) Snares Island, zuidelijk van Nieuw-Zeeland.
Snares Island is het enige eiland waar geen landzoogdieren werden ingevoerd, wat met het oog op de pinguïns zo moet blijven, en daarom zijn de eilanden gesloten voor publiek.
De broedpopulatie wordt op ongeveer 23.250 paren geschat (geteld in oktober 2000 door Dave Houston).

Status: Deze groep wordt als kwetsbaar maar niet bedreigde soort beschouwd, met tendens stabiel. (2008 IUCN Red List)

Broedgedrag:
Snares kuifpinguïn
De mannetjes komen in augustus terug naar hun broedplaats en maken een ondiep uitgegraven nest met takken en twijgen, onder het bladerdek.
Snares kuifpinguin in boom
Darren Scott
Regelmatig kan men ze zelfs zien rusten in de bomen.
Ze broeden in dichtopeengepakte kolonies met wel 1500 paren. Meestal worden in midden september-begin oktober twee eieren gelegd, maar slechts één jong (dat uit het laatst gelegde ei, want het eerste kleinere komt meestal niet uit) wordt grootgebracht.
Broedtijd bedraagt 31 tot 37 dagen, in afwisselend lange (10-12d) shiften van beide ouders.
Het mannetje bewaakt het kuiken gedurende de eerste weken, terwijl het vrouwtje dagelijks voor voedsel zorgt.
Nadien vormen de jongen kleine crèches, en worden dagelijks in het nest gevoed door beide ouders.
De kuikens ruien en verlaten het nest in januari op een leeftijd van ongeveer 75 dagen (11 weken). De volwassen dieren gaan dan een tweetal maanden op zee eten en komen aansluitend terug om in april te ruien. Tussen mei en augustus is de kolonie verlaten.
Men vermoedt dat ze geslachtsrijp worden na zes jaar.

Voedsel:

Het dieet van de Snares kuif is nog niet goed gekend. Men vermoedt dat het voor 63% bestaat uit krill, 19% inktvisjes en 18% vis.
Waar en hoe ze dit voedsel vangen is niet goed geweten.


Vijanden:
Bedreigd worden ze door zeeleeuwen en zeeluipaarden, terwijl de eieren en jongen door skuas gestolen worden. Hoewel ze niet bedreigd zijn, wordt deze soort toch als kwetsbaar beschouwd, omdat ze maar heel plaatselijk voorkomen op de kleine Snares-eilandengroep. Deze eilanden zijn gelukkig vrij van ingevoerde dieren, en dit moet zo blijven en daarom zijn ze gesloten voor het publiek.

Dikbek- of fjordlandpinguïn - Eudyptes pachyrhynchus

Specifieke kenmerken:
Dikbekpinguïns lijken sterk op grote kuifpinguïns. Men herkent ze aan de dunne witte strepen op hun wangen. Hun gele kuif vertrekt aan de basis van de bovenplaat van hun bek en loopt over het oog naar achter op de kop. In tegenstelling tot de grote kuif, kunnen zij hun kuif niet rechtop zetten.
Jongen hebben een grijs-bruine rug met witte buik. Ze hebben tevens een kortere kuif en bleke wangen.
Het is de meest timide soort van de kuifpinguïns.


dikbek of fjordlandpinguïn
Grootte en gewicht:

Dikbekpinguïns zijn ongeveer 47 cm groot.
Ze wegen 3 tot 4,5 kg, met sterke schommelingen gedurende het jaar.

Naamgeving:
De dikbekpinguïn werd voor het eerst beschreven in 1844 door Gray.
Ze worden ook fjordland pinguïns, Nieuw-Zeelandse kuifpinguïns of "Groucho Marx" pinguïns genoemd.
De Maorinaam is "Tauake"

In andere talen:
  • Engels: fjordland penguin of thick-billed penguin of New Zealand crested penguin
  • Duits: Dickschnabelpinguin
  • Frans: gorfou du Fiordland
  • Spaans: pingüino de Nueva Zelanda o de pico grueso o de Fiordland
  • Afrikaans: Fjordlandpikkewyn of Dikbekpikkewyn
  • Portugees: Pinguim-de-fiordland
Broedplaatsen:
Dikbekpinguïns broeden op de zuidwestkust van Nieuw-Zeeland en op Stewart Island.
Hun broedpopulatie wordt op 3000 broedparen geschat.

Status: kwetsbaar, populatie tendens dalend (2008 IUCN Red List of Threatened Species)

Broedgedrag:
dikbek of fjordlandpinguïn
Dikbekpinguïns broeden individueel, niet in nabijheid van anderen in het Nieuw-Zeelandse regenwoud. Ze bouwen nesten in grotten, onder struiken of bomen of in dicht struikgewas, niet ver van de kust. Omdat ze heel nest-gebonden zijn keren ze elk jaar in juni (midden winter) terug naar hun oude nest en partner. De vrouwtjes komen iets later terug dan de mannetjes.
Dikbekpinguïn
© Elizabeth Burtt
Twee eieren worden er gelegd in juli-augustus, waarvan meestal enkel het tweede, grotere uitkomt. Broedtijd duurt 30 tot 36 dagen, waarbij beiden zich in shifts van 5 tot 12 dagen aflossen. De eerste weken na het uitkomen van het ei, bewaakt het mannetje het jong, terwijl het vrouwtje dagelijks voor voedsel zorgt. Nadien wordt het jong ofwel alleen of in kleine crèches achtergelaten, terwijl beide ouders dagelijks voedsel brengen. Het kuiken wordt steeds gevoed in het nest.
Kuikens vliegen uit in november, na ongeveer 75 dagen (10 weken oud). Ze keren naar hun oude kolonie terug om zelf te broeden na ongeveer 5 jaar.
De volwassen dieren gaan een tweetal maanden naar zee om te eten vooraleer ze terugkomen om te ruien in februari-maart.
De kolonie is verlaten van eind maart tot juni.

Voedsel:

Weinig is bekend over hun dieet, maar men vermoedt dat het voor het merendeel bestaat uit inktvisjes, aangevuld met wat kreeftjes en een beetje vis.
Omdat ze tijdens het broedseizoen dagelijks terugkeren om hun kuikens te voeden, vermoedt men dat ze jagen in een straal van 10 km rond hun broedplaats.

Vijanden:
Dikbekpinguïns broeden op het Nieuw-Zeelandse vasteland, waar ook veel verschillende ingevoerde dieren leven. De kuikens en eieren worden dan ook bedreigd door marterachtigen zoals fretjes en wezels, wilde honden en zwervende katten, ratten en ook weka's eten eieren. Vanuit de lucht worden de kuikens soms ook wel gejaagd, maar dan eerder zelden want door het bladerdek van de bomen is het veel moeilijker voor meeuwen om ze te zien.
De volwassen dieren worden op zee het slachtoffer van haaien, pelsrobben en zeeleeuwen.

Rotsspringer of geelkuifpinguïn - Eudyptes chrysocome

Specifieke kenmerken:
Rotsspringers zijn de kleinste soort kuifpinguïns. Ze zijn herkenbaar aan de vorm van hun kuif : ze hebben een dunne gele streep die begint juist achter de bek en enkele cm naar achter op de kop voortloopt, en dan eindigt in een lange afhangende kuif. Verder hebben ze helderrode ogen. Rotsspringers zijn tamelijk agressief.
Kuikens hebben een grijs-zwarte rug en een witte buik.

Drie ondersoorten zijn bekend, afhankelijk van grootte en kuif :
Eudyptes chrysocome filholi zijn een weinig groter en hebben een heel dunne streep op hun kop.
Eudyptes chrysocome chrysocome (zuidelijke) zijn het talrijkst en kleinste en hebben een bredere streep met langere en meer afhangende kuif.
Eudyptes chrysocome moseleyi (noordelijke) hebben de langste kuif, die kan reiken tot de grens tussen zwart en wit aan de keel.

rotsspringer
© Elizabeth Burtt
Grootte en gewicht:

Volwassen rotsspringers variëren in grootte tussen 45 tot 50 cm.
Rotsspringers hebben een heel verschillend gewicht, afhankelijk van de grootte.
Grote pinguïns wegen tot 5 kg, terwijl het gemiddeld gewicht rond 2,7 kg schommelt.
Naamgeving:
Linnaeus vermeldde in 1758 twee soorten in zijn Systema Naturae: nl. de afrikaanse pinguïn en de rotsspringer (door hem 'Eudyptes crestatus' genoemd).
In het Latijn vind men ook wel eens de naam Aptenodytes chrysochome. In het Nederlands wordt de rotsspringer ook soms geelkuifpinguïn of rotspinguïn genoemd.

In andere talen:
  • Engels: rockhopper of crested penguin of jumping-jack
  • Duits: Felsenpinguin
  • Frans: gorfou sauteur
  • Spaans: pingüino de penacho amarillo of pingüino real
  • Afrikaans: Geelkuifpikkewyn
  • Portugees: Pinguim-saltador-da-rocha
  • Yaghan (indianenvolk in Vuurland): Kalanina
Broedplaatsen:
Rotsspringers broeden op praktisch elk sub-antarctisch eiland.

De drie ondersoorten:
- E. c. chrysocome (donkerblauwe stippen op de kaart): op de Falklands eilanden en Kaap Hoorn

- E. c. filholi (rode stippen): Crozet, Marion, Heard, Prince Edward en Kerguelen Islands, Macquarie Island, Campbell, Auckland en Antipodes.

- E. c. moseleyi (roze stippen) broeden in kleinere kolonies op Tristan da Cunha, Gough en Amsterdam en St. Paul Islands.

De totale broedpopulatie wordt op 3.700.000 paren geschat (waarvan de E. c. chrysocome 2.500.000 uitmaken).

Status: kwetsbaar tot bedreigd:
- Zuidelijke soort (E.c.chrysochome): kwetsbaar, met populatie   tendens dalend, IUCN 2008
- Noordelijke soort (E. c. moseleyi): BEDREIGD, IUCN 2008


Broedgedrag:
rotsspringer
Ze broeden in grote, dicht bevolkte kolonies op kliffen en puinhellingen op verschillende eilanden. De nesten zijn meestal kleine uitgravingen, bestaande uit stenen en vegetatie. Ook grotten en klif-overhangingen worden benut. Er wordt fel gevochten voor de beste plaatsen en agressief gedrag is schering en inslag. Sommige kolonies worden gedeeld met de grote kuifpinguïns. Er bestaat een groot tijdsverschil tussen het broedseizoen bij de noordelijke soorten (E.e.moseleyi) en de meer zuidelijk (o.a. Falklands) broedende rotsspringers.
De mannetjes komen op de Falklands in oktober toe, twee weken later gevolgd door de vrouwtjes. Bij de noordelijke soorten is dit al in juli.
 rotsspringer
© Elizabeth Burtt
Twee eieren worden gelegd (zuidelijke in november; noordelijke in september), waarvan meestal alleen het tweede, grotere wordt uitgebroed. De ouders verdelen de taak tijdens de broedtijd van 32 à 34 dagen, gelijkmatig in lange shifts van 10 dagen.
De mannetjes behoeden en verzorgen het uitgekomen kuiken in de eerste periode van 24 tot 26 dagen, terwijl het vrouwtje voor voedsel zorgt.
Dan vormen de jongen kleine crèches, terwijl beide ouders voedsel halen.
De kuikens ruien en vertrekken in februari (december-januari bij de noordelijke soorten) naar zee als ze 65 tot 75 dagen oud zijn. De volwassen dieren ruien in april, voorafgegaan door een periode op zee om te eten. Bij de noordelijke soorten duurt deze periode op zee veel langer (tot wel 2 maanden).

Voedsel:

Rotsspringers hebben een gemengd dieet van 60 à 70 % krill, aangevuld met vis en inktvisjes. Ze jagen meestal dicht onder het wateroppervlak.


Vijanden:
De volwassen dieren worden belaagd door zeeluipaarden, zeeleeuwen, pelsrobben en haaien. Eieren en kuikens worden geroofd door reuzenstormvogels, meeuwen en op de Falklands ook door karakara's en ook ratten. Veel broedplaatsen zijn vrij van ingevoerde dieren, zodat men niet goed weet waarom in de omgeving van Nieuw-Zeeland de populatie teruggaat.

Macaroni of goudkuifpinguïn - Eudyptes chrysolophus

Specifieke kenmerken:
macaronipinguïn
Macaronipinguïns kan men enkel verwarren met schlegelpinguïns.
Macaroni- en schlegelpinguïns zijn de grootste van de kuifpinguïns. Ze hebben beide een oranjegele kuif, die elkaar raakt boven op de kop. Schlegelpinguïns hebben een witte keel, terwijl macaronis een zwarte keel hebben.

Grootte en gewicht:
Macaronipinguïns zijn 60 tot 65 cm groot.
Vrouwtjes zijn gewoonlijk iets kleiner dan de mannetjes.
Hun gewicht varieert gedurende het jaar tussen 4,5 en 6,5 kg.

Naamgeving:
De goudkuif- of macaronipinguïn werd voor het eerst beschreven door Brandt in 1837, die de Latijnse naam "Catarrhactes chrysolophus" gebruikte.
De naam van de macaronipinguïn stamt van de Macaroni club, een groep Engelsen uit de 18de eeuw, die de macaronipasta in Engeland introduceerden en een gele veer op hun hoed droegen.


In andere talen:
  • Engels: macaroni penguin
  • Duits: Goldschopf- of Macaronipinguin
  • Frans: gorfou doré of gorfou macaroni
  • Spaans: pingüino de penacho anaranjado o macaroni o de frente amarilla
  • Afrikaans: Langkuifpikkewyn of Macaronipikkewyn
  • Portugees: Pinguim-macaroni
Broedplaatsen:
Macaronipinguïns broeden op de sub-Antarctische eilanden ten zuiden van Amerika en Afrika. Grote kolonies worden aangetroffen op South Georgia, Crozet Island, Kerguelen Island, Heard Island en McDonald Island.
De totale broedpopulatie wordt op 12.000.000 paren geschat.

Status: kwetsbaar omdat de populatie sterk dalend is. (2008 IUCN Red List)

Broedgedrag:
macaronipinguïn
Macaronipinguïns nestelen in eenvoudige, in modder of zachte bodem uitgegraven holen tussen de rotsen. Op zee leven de paren gescheiden, ze zijn enkel tijdens de broedperiode samen.
Afhankelijk van de broedplaats komen de mannetjes terug in eind september (Kerguelen) of oktober (Heard), nemen bezit van een nest en zoeken naar twijgen om het te verstevigen. Omdat de nesten dicht bij elkaar liggen (binnen bereik van de buren) in grote kolonies wordt er veel gevochten en verdedigd. Sommige kolonies bestaan niet enkel uit macaroni's maar worden gedeeld met rotsspringers of, zoals op de South Shetlands, met kinbandpinguïns.
Er worden in november twee eieren gelegd, waarvan slechts één wordt uitgebroed. Broedtijd wordt gedeeld door beide ouders in lange, afwisselende "shiften". De eieren komen na 33 tot 37 dagen uit. De eerste 23 tot 25 dagen wordt het jong behoed door de vader, terwijl het vrouwtje dagelijks voor eten zorgt.
Daarna vormen de jongen kleine crèches, ze worden alle 1 à 2 dagen gevoed, tot ze uiteindelijk na 60 tot 70 dagen klaar zijn om uit te "vliegen" naar zee.
Ze broeden voor het eerst na ongeveer 6 jaar. De volwassen dieren gaan een 2tal weken naar zee om reserves op te doen en komen dan terug om te ruien.
Van eind april tot september ligt de kolonie er verlaten bij.

Voedsel:

Ze leven bijna uitsluitend van krill, voor 5 % aangevuld met inktvisjes.
De verhouding krill/vis/inktvis hangt meestal af van de omgeving en het seizoen. Tijdens het broedseizoen komen ze dagelijks terug aan land, maar daarbuiten blijven ze soms dagenlang weg. Hun duikdiepte ligt gemiddeld tussen 20 en 30 meter, maar het record ligt op 115 meter.

Vijanden:
Zeeluipaarden liggen op de loer in het water en vangen de volwassen dieren die aan land komen of vertrekken. Ook pelsrobben en zeeleeuwen jagen op de macaronipinguïns. Reuzenstormvogels vangen onvoorzichtige kuikens en, zoals in vele kolonies, worden eieren gestolen door skua's en meeuwen. Op de Falklands is ook de karakara een roofvogel met een voorkeur voor de eieren of kleine kuikens.

Schlegelpinguïn - Eudyptes schlegeli

pinguïn
Specifieke kenmerken:

Schlegelpinguïns kan men enkel verwarren met macaronipinguïns.
Ze zijn de twee grootste soorten van de kuifpinguïns en hebben beide een oranje-gele kuif die elkaar raakt boven de bek (op voorhoofd), en over de ogen verder loopt naar achter toe.
Schlegelpinguïns hebben echter een witte keel en witte wangen, terwijl die van macaronis zwart is. Sommigen beschouwen ze dan ook als een ondersoort van de macaronipinguïn.


Grootte en gewicht:

Schlegelpinguïns zijn ongeveer 60 cm groot. Hun gewicht variëert gedurende het jaar van 5 tot 7 kg. De vrouwtjes zijn meestal iets kleiner dan de mannetjes.

Naamgeving:
In 1876 werd de schlegelpinguïn voor het eerst beschreven door Finsch.
Soms ook Macquariepinguïn genoemd in het Nederlands.

In andere talen:
  • Engels: royal penguin
  • Duits: Haubenpinguin
  • Frans: gorfou de Schlegel of gorfou royal
  • Spaans: pingüino de cara blanca o de Schlegel o real
  • Afrikaans: Schlegelpikkewyn of macquariepikkewyn
  • Portugees: Pinguim-real
Broedplaatsen:
Schlegelpinguïns komen enkel voor op Macquarie Island en de kleine eilandjes er vlakbij.
De totale populatie wordt op 850.000 paren geschat.

Status: kwetsbaar met tendens stabiel (2008 IUCN Red List)

Broedgedrag:
schlegelpinguïn
Van mei tot september zijn de kolonies verlaten. Eind september komen de mannetjes terug, kort daarop gevolgd door de vrouwtjes. Hun nesten zijn ondiepe uithollingen in zand of gras, waaromheen ze stenen en twijgjes opbouwen.
De kolonies omvatten tienduizenden paren en hebben een grote dichtheid.
Schlegelpinguïn
© Elizabeth Burtt
Meestal worden in oktober twee eieren gelegd, maar enkel het tweede (na zes dagen gelegde) grotere komt uit en dit kuiken wordt grootgebracht. Het uitbroeden duurt ongeveer 35 dagen en gebeurt door beide ouders afwisselend in lange "shifts" van plusminus 12 dagen.
Daarna behoeden de mannetjes gedurende de eerste 10 tot 20 dagen het kuiken terwijl de vrouwtjes voedsel aanbrengen.
Nadien worden de kuikens alleen of in kleine crèches achtergelaten en om de twee à drie dagen gevoed, tot ze na ongeveer 65 dagen (februari) oud genoeg zijn om uit te zwermen naar zee. De volwassen dieren trekken naar zee om te eten en komen dan terug voor hun ruiperiode in eind maart-april.

Voedsel:

Het menu is nog niet echt gekend, maar men gaat ervan uit dat schlegel-pinguïns een gevarieerd dieet hebben met ongeveer 50% krill, 48% vis en 2% inktvisjes.

Vijanden:
De schlegelpinguïns werden in de 19de eeuw in grote getale gedood voor hun olie, en hebben zich maar langzaam hersteld van deze slachtpartij.
Zoals bij de andere soorten zijn ook hier de zeeleeuwen en pelsrobben vijanden voor de volwassen dieren. De reuzenstormvogels zullen onvoorzichtige kuikens en verlaten eieren stelen en ook skua's en meeuwen gaan aan de haal met eieren.
© Pinguins info  |   2000-2021