Zien is voor pinguïns even belangrijk als voor andere vogels. Hun ogen zijn zó groot dat de
oogappels zich in de schedel bijna raken.
In tegenstelling tot walvissen die zich ultrasoon oriënteren, moeten pinguïns kunnen zien om hun buit te vangen.
Dit wil zeggen dat ze zowel op land als onder water een klaar beeld moeten hebben. Tijdens het duiken zijn hun ogen wijd open
en vertrouwen ze op hun zichtscherpte en lichtgevoeligheid.
Hun duikdiepte is direkt afhankelijk van de lichtsterkte onder water. Onderzoek toonde aan dat ze ´s middags dieper
duiken dan ´s avonds of ´s nachts.
Wanneer wij duiken zien we alles wazig omdat de lichtbrekingsindex in water anders is dan in lucht. Onze ogen zijn zo opgebouwd
dat er lucht voor het hoornvlies moet zijn. Bij pinguïns is dit anders : daar is het oppervlak van de ogen, het
hoornvlies, niet zo sterk gewelfd als bij ons mensen. Zo is het verschil tussen lucht en water niet zo groot en wordt het
licht niet te sterk gebroken.
Bovendien bezit de lens, die zich achter de pupil bevindt, een veel groter
aanpassingsvermogen en is ze meer vervormbaar door de sterkere
oogspieren zodat ze ook in het water scherpe beelden levert. Nadeel daarvan is dat de
gezichtshoek verkleint. Om hun buit toch doelgericht
te kunnen vangen, moeten ze in staat zijn afstanden juist in te schatten. Hiervoor overlappen de gezichtsvelden van beide ogen zich in een
klein bereik boven de snavel.
Dit heeft tot gevolg dat ze onder water slechts in een zeer begrensd gebied ruimtelijk kunnen zien, nl. horizontaal in een hoek van
ongeveer 17 graden vóór de snavel. Hierdoor wordt het
dieptezicht sterk beinvloed.
Om onder water toch goed vis te kunnen vangen heeft de evolutie een truc uitgedacht. Men heeft vastgesteld dat pinguïns hun kop
draaien en eerst met het ene oog, dan met het andere hun buit fixeren. Schijnbaar is de verticale gezichtshoek boven de snavel veel groter
(ongeveer 80°). Zo kunnen ze met hun beide ogen de omgeving ruimtelijk aftasten en de juiste afstand tot hun buit bepalen.
Daarna wordt de kop terug zo gedraaid dat de buit terug in het, ruimtelijk mindere, zichtbereik komt om zeker toe te happen.
Daarvoor spreekt ook het feit dat Afrikaanse pinguïns hun buit bv. altijd van onderuit vangen en de vis steeds door een beet in de
buik, direkt achter de kieuwen doden.
Ook het zien van
kleuren wordt bepaald door het feit dat ze grotendeels in het water verblijven. Omdat onder water alles enkel nog
blauw-groen is vanaf een diepte van 5 m, en het rode en gele daglicht eruitgefilterd wordt, heeft de evolutie gezorgd dat pinguïns
geen kleuren in het rood-bereik zien, daarvoor des te meer in het blauw-groene bereik. Bovendien bewijst onderzoek dat ze ook heel
lichtgevoelig zijn, vergelijkbaar met die van de nachtactieve vogels zoals uilen.